Weerbericht

Je moet dezer dagen flink goed je best doen om in een regenbui terecht te komen, maar ik krijg het deze zondagmiddag voor elkaar. Ik rijd op de wielrenfiets vanaf de Varsselse molen over het circuit richting Hengelo, terug naar huis. Ik ben bijna bij de Boschbocht als de hemelsluizen openen. Dat gebeurt niet overdreven, maar zorgt voor van die zeer fijne regen waar je enorm nat van kunt worden. Het asfalt begint met de minuut harder te glimmen en regendruppels nemen bezit van mijn brillenglazen als ik in de verte iets fel oranjes aan de horizon zie verschijnen.

Het is een fietser die van links – uit de richting van de chicane - komt en afslaat richting Hengelo. Ik kijk hem of haar nu in de rug, al moet ik daarvoor wel enkele honderden meters ver kijken. Een stipje is het nog. Zou ik dat stipje voor de bordjes van Hengelo nog bij kunnen halen? Zo’n richtpunt geeft moraal, maar je kunt je er ook op kapotrijden. Om te beginnen geef ik wat extra druk op de pedalen. Ik spreek het laatste beetje energie in de tank aan. De lucht is grijs. De wind staat niet tegen, maar ook zeker niet lekker mee. Ik krijg geen meter cadeau. 

In de Boschbocht stuur ik het circuit af, daar waar we zoveel actie tijdens de wegraces hebben meegemaakt. De regen zet door, dat doe ik zelf ook. Trappen, trappen, trappen. Deze weg heeft geen geheimen, ik kan ’m dromen. Links de hovenier. Die zit hier niet meer, maar toch voelt het nog een beetje zo. Het oranje stipje wordt steeds groter. Zou het nog kunnen? Ik stuur om een jong stel heen dat een zondagmiddagwandeling maakt. Voor hen een klein jochie op een driewieler. Of is het een meisje? Ik kan het zo snel niet zien. De vermoeidheid speelt parten.

Het onder me door schietende asfalt is desondanks rustgevend, ontspannend. Ondertussen komt Feyenoord tot twee keer toe op voorsprong tegen Ajax en staat er in de Wittebrink een tent vol met mensen te Høken met de Heinoos. Ongeveer 87 keer is het uitgesteld, nu is het eindelijk weer mogelijk. De beelden die er ook op zaterdag al vandaan komen, zijn fantastisch. Het gevoel moet onbeschrijfelijk zijn geweest. Al krijg ik daar nu niks van mee. En de man in het oranje voor mij – ik kan inmiddels zien dat het een man is – ook niet. Ik ben er bijna bij! Mijn longen branden. 

De zorgboerderij. Feiko is nergens te zien. Hij zou mij zeker hebben aangemoedigd. Het zouden welkome aanmoedigingen zijn geweest. Het oranje wordt feller. Hoeveel meters nog? Vijftig? Twintig? Tien? Het lukt. Ik kom ernaast, we maken een klein praatje, voor zover mijn ademhaling dat toelaat. Hij moet nog naar Zutphen. Ik ben hier thuis. Behoedzaam over de rode klinkers op de hoek van de Spalstraat. Natgeregend. Voor even maar. Het weerbericht vertelt dat deze hele week de zon schijnt. Al klinkt dat toch anders nu er nooit meer een ‘oant moarn' achteraan zal komen.