Sommig

We wandelen langs de alpaca’s, al noemen wij ze lama’s. Het is namelijk een nogal lastig woord als je nog geen twee bent; alpaca’s. Het schijnt dat alpaca’s liever zijn dan lama’s dus mijn peuter roept ze enthousiast aan: “Lama’s, lama’s!!” Achter ons leest een mevrouw op een steen een boek. Ze zit rechtop en kijkt op, daarna zegt ze vermanend: “Alpaca’s, het zijn alpaca’s.” Ik recht mijn rug alsof er net een lama in mijn nek getuft heeft.

Nu ben ik vaker wel ad rem dan niet, maar toch haper ik even. Zal ik deze klodder venijnig afvegen? Wanneer ik me beleefd herpak, zeg ik: “Maar dat is best een ingewikkeld woord.” Volgens mij vindt die mevrouw het ongehoord. Gelukkig word ik afgeleid door mijn dartelende dreumes die een schepsel nog kleiner dan zichzelf ontdekt: “Baby-lama’s!”, roept ze blij. “Veulens”, zegt de mevrouw achter mij. Ik denk aan dat ik gek op taal ben, maar dat het ook ergens ophoudt. Liever nog ben ik het kuddedier dat het verkeerd doet, dan de vrouw op de steen op zoek naar goed.

Het is juist zo mooi hoe je in een gezin je eigen vocabulaire ontwikkelt, hoe bepaalde zinnen je zinnen verzetten en een leidmotief van samenzijn blijven. Hoe je met elkaar je eigen taal gaat schrijven. Met weemoed denk ik terug aan hoe de oudsten de snackbar jarenlang ‘patatjeswinkel’ noemden en hoe yoghurtdrank hier nog altijd ‘aardbeitjesmelk’ heet. Even twijfel ik erover naast de versteende mevrouw te gaan zitten en haar dat smullend mee te delen, dan vertel ik haar gelijk dat mijn bloedjes van twaalf en veertien nog steeds lama’s zeggen terwijl ze allang weten dat het alpaca’s zijn.

In plaats van haar boek zou ik haar graag het mijne te lezen geven, dat zelfgeschreven boek met die rode kaft waarin uitspraken van lang geleden staan. Zinnen waar wij nog altijd hard om moeten lachen, zoals die ene van toen ze drie en vijf waren en ruzieden om hetzelfde stuk speelgoed. Tot er eentje riep: “Het is van ons allebei, dus geef het maar hier.” Of mijn favoriete woorden, volgens mij op pagina vier, die zo onbedoeld filosofisch waren dat het me nog altijd verwonderd: “Mama, sommige auto’s zijn zwart. Wij hebben een zwarte auto, dus wij zijn sommig.”

Wat ben ik graag sommig zeg, ook al bestaat dat woord niet officieel. Wat maakt het me haperend heel. Wat voel ik me liever niet zo heerlijk, in plaats van niet zo lekker en wat noem ik papegaaien steevast mamagaaien.. De vrouw leest verder in haar boek. “Zullen we naar de baby-koetjes, Saar?”, roep ik expres iets te hard naar haar. Ze weet allang dat ze ‘kalfjes’ heten, maar dat hoeft die mevrouw niet te weten.