Mondkapje (deel 2)

Eén bakje rauwkost, meer heb ik niet nodig. Ik kijk door het raam en zie geen andere klanten. Dit moet toch wel zonder kunnen? Hoelang zal ik bij de groenteboer binnen zijn? Naar de koeling lopen, bakje rauwkost pakken, op afstand afrekenen met de pin en naar buiten. Een minuut? Hooguit twee. Ik laat het mondkapje in m’n jaszak zitten.

Daar heb ik al snel spijt van. De verkoopster achter de stellingen met appels en sinaasappels heeft zelf weliswaar geen mondkapje op, maar de twee klanten die vrijwel direct na mij de winkel binnen stappen, hebben dat wel. Ik ben aan deze kant van de toonbank ineens in de minderheid en zo voelt dat ook. Had ik ’m nou maar opgezet, denk ik nog.

Het is de middag voor de meest recente persconferentie. Over een mondkapjesplicht is nog niet specifiek gesproken. Er geldt een dringend advies er eentje te dragen in publieke ruimtes. Ja, denk ik op dat moment nog: in de supermarkt, waar je aan de lopende band mensen tegenkomt, dan begrijp ik het. Hier mogen er maximaal drie naar binnen.

Die overtuiging verandert die avond. Uit de woorden van premier Rutte en zijn collega De Jonge spreekt urgentie. Of die mondkapjes helpen? Ze doen iets. En alle ietsen bij elkaar moeten helpen dat virus eronder te krijgen. Als ik daar zelf ook iets aan kan bijdragen, dan doe ik dat graag. In onzekere tijden is het fijn als je iets kan doen.

Sowieso ben ik blij met het stukje duidelijkheid dat de persconferentie schept - er komt een plicht - en ik besef dat ik aan die duidelijkheid zelf ook aan kan bijdragen. Het onderscheid dat ik maakte, is bij nader inzien ridicuul. Waarom wel bij de supermarkt en niet bij de groenteboer? Zal dat virus zich er iets van aantrekken? Zo van: ‘U heeft maar één ding nodig, ik houd me even koest.’ Natuurlijk niet.

In het voorjaar schreef ik op deze plek ook al over mondkapjes. Een kameraad was op reis in Vietnam en vroeg of ze hier in het straatbeeld al te zien waren. Daar moest ik toen enigszins om lachen. Mondkapjes in de Achterhoek? Waren we hier te nuchter voor, dacht ik.

Nuchter of niet, ook wij hebben ons aan te passen. Ik vind het intrigerend om te zien dat dit stapje voor stapje lukt. Wie er werkmatig eentje draagt, lijkt er het snelst aan te wennen. Wat bij mij ook meespeelt, is dat ik eindelijk een variant heb gevonden waarbij mijn bril niet beslaat.

Het is een proces dat bij iedereen anders verloopt. Als ik een paar dagen later weer naar de groenteboer ga, twijfel ik niet meer. Binnen draagt iedereen een mondkapje, de verkoopster nu ook. Niemand kijkt er meer gek van op. Een verplichting is er nog altijd niet, sociale wenselijkheid is er wel. Ook al kom je voor één bakje rauwkost.