Meedoen

Ik kan niet slapen en vind jou briesend op de bank, op televisie licht een zangeres vanaf een handgeschreven papiertje toe waarom ze niet meer meedoet: “Weet je wat het is? We leven in een maatschappij, weet je.” zegt ze. En ik vraag me af of dat voor haar dezelfde is als voor ons. Of ze haar tuitlippen achter een kapje zou duwen als het moest, of ze op veilige wijze hoest. Of ze simpelweg bang is nooit meer geld te verdienen, of dat haar protest een ander doel moet dienen..

Ze trekt doorlopend het verongelijkte tienerhoofd dat mijn middelste dochter heeft als ze vindt dat ik onredelijk ben. Tegenover haar zitten twee geleerde, geduldige mannen. Ze proberen haar vriendelijk aan het verloren verstand te brengen waarom het beter zou zijn wanneer ze haar invloed anders zou besturen. Ik zie haar spanningsboog steeds korter duren.

Ik zou deze omhooggevallen artiest met pruillip graag even naar haar kamer sturen om na te denken. “Kom maar weer naar beneden als je begrijpt waarom je naar boven moest!” Ik ben helemaal niet zo’n moeder die dat snel doet, maar nu zie ik geen andere uitweg; puberkamer-quarantaine tegen arrogantie en ter voorkoming van migraine.

Mijn oudste volgde deze week haar lessen digitaal, vergezeld door tissues en bruistabletten heb ik haar niet één keer horen klagen over de restricties vanwege haar simpele verkoudheid. Ze stond zelfs tegelijk op met haar jongere zusjes en zond e-mails naar docenten als klassen-kakofonie het haar belette digitaal goed op te letten. Wanneer zelfs mijn dertienjarige het begrijpt, denk ik met een machteloos gevoel, waar is dan het volwassen plichtsgevoel?

Het is toch verdikkeme zo ingewikkeld niet? Moet je enkel voorzichtig zijn voor iets dat je ziet? Je doet toch ook ’s avonds uit voorzorg de voordeur op slot, ook al poogt er ’s nachts misschien niemand in te breken? Er hangt toch een rookmelder in de hal? Je hebt je kinderen toch geleerd geen snoep aan te nemen van vreemden? Is dat alles dan niet ter voorkoming van onzichtbaar kwaad?

“Ik doe niet meer mee!”, dat riep ik vroeger altijd boos bij Monopoly als mijn geld op was. Een uitroep van onmacht, nergens op gestoeld, niet rationeel onderbouwd, maar enkel op gevoel. Ik denk aan hoe mijn stiefvader dan rustgevend kalmeerde, voor een onzichtbare ziekte hem verteerde. Het werd niet eens te laat geconstateerd, omdat niemand zijn plek had geconfisqueerd.

De trap lijkt in het holst van de nacht een oneindige wachtlijst, het lukt me niet bovenaan te komen. Ik strand ergens op de helft, zet me neer en denk aan wiens ziekbed is ingenomen. Dan zie ik dat de voordeur niet op de haak zit, ik draai ‘m omhoog en loop gerustgesteld omhoog.