Afbeelding
Foto: Nick Oostendorp

Zwaleman | Patat

Algemeen

Patat

Ik was zeven jaar en het was de laatste week van de zomervakantie. Of eigenlijk moet ik zeggen: de grote vakantie. Want zo werd ie in de jaren vijftig en zestig door iedereen genoemd. Hij duurde namelijk zes weken en dat was beduidend langer dan die drie andere vrije periodes, de herfst- , kerst- en paasvakantie. Dan ging de school slechts voor één of twee weken dicht. (Oeps, daar vergeet ik toch de Pinkstervakantie! Nou ja, die duurde meestal maar twee dagen!)

De laatste week van de grote vakantie dus. Dan moet het eind augustus zijn geweest, want de zomervakantie voor de basisschool (toen nog lagere school) begon altijd half juli. Voor alle kinderen in het land. Aan vakantiespreiding deden ze niet in mijn jeugd.

In die grote vakantie gingen mijn opa en oma altijd met elk van de (toen nog maar drie) kleinkinderen een dagje op stap. Voor mij als jongste was het vandaag de eerste keer geweest. Reisdoel vanuit Neede, waar opa en oma woonden, waren de Bedriegertjes. U kent ze vast wel, die fonteinen in het park van kasteel Rosendael bij Arnhem. Ik had volop genoten van die waterstralen, die zo onverwacht om je heen naar boven kwamen en natuurlijk was ik kletsnat geworden. Maar op de terugweg in de bus van de Gelderse Tramwegen (in mijn kinderjaren hadden alleen heel rijke mensen een auto!) was ik allang weer opgedroogd. Geen wonder, want het was de hele dag loeiheet geweest. De hele week trouwens al. Onderweg had opa me gewezen op het opwaaiende stof op de akkers, waar de rogge al was geoogst. (Ik heb het op internet nog even nagekeken, en het klopte: de zomer van 1959 was droog en heet. Die droogteperiode duurde toen zelfs tot half oktober!)

Vermoeid van de lange warme dag was ik bijna in slaap gesukkeld, maar ik merkte nog wel dat mijn opa op de Zutphenseweg in Lochem opstond en op het belletje drukte. Vreemd, we waren toch nog niet in Neede?

Bij de (oude) begraafplaats stapten we uit en oma wees naar een gebouwtje iets verderop. "Daar gaan we een een croquette eten", sprak ze. Mijn oma's familie was een beetje deftig en bovendien van Franse komaf, dat liet ze zelfs in haar uitspraak graag horen.

Even later zette ik mijn tanden in een (doodnormaal Nederlands) kroketje, maar tot mijn grote verrassing kwam opa ook nog aanzetten met een papieren puntzak met iets onbekends er in. Dat waren pommes frites, vertelde hij. "Die eten we samen op. Proef maar eens hoe lekker ze zijn."

Ik nam voorzichtig (want heet!!!) een hapje en was meteen verkocht. Lekker? Nee hoor, ze smaakten goddelijk!

Daar in Lochem (ik neem aan dat het bij Jan Patat was), maakte ik dus kennis met de patates frites, zoals die hete aardappelstukjes meestal genoemd werden, toen ze in de noordelijke Nederlanden (en zeker bij ons in de Achterhoek) nog als een nieuwigheid golden. Niet veel later begon een bakkerszaak in mijn geboorteplaats Goor ook aan de verkoop van patat. Niet in een cafetaria, maar gewoon vanuit een luikje in de muur. Voor vijftien cent kocht je een klein zakje, voor een kwartje had je een grote zak. (Even ter vergelijking: dat is zeven, respectievelijk elf eurocent!).

Ik heb in de jaren daarna, net als iedereen van mijn generatie, heel veel patat gegeten. Misschien wel teveel, want tegenwoordig loop ik er niet meer warm voor. Nee, geef mij dan maar liever knorhanen. Wat zegt u? Weet u niet wat dat zijn? Zo noemden ze in de Achterhoek die onooglijk kleine aardappeltjes, die na het rooien op het land achterbleven, omdat ze de moeite van het oprapen niet waard waren. Maar die zo vreselijk lekker smaakten als je ze – in de schil - in reuzel bakte. En dan geen mayonaise er op, maar bieslook of een fijngesneden uitje.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant